Wat betekent hablar in Spaans?
Wat is de betekenis van het woord hablar in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van hablar in Spaans.
Het woord hablar in Spaans betekent spreken, spreken, praten, spreken, praten, spreken, spreken, communiceren, bekennen, opbiechten, een lezing geven, een toespraak houden, vrijuit spreken, babbelen, kletsen, contact onderhouden, contact houden, contact opnemen, praten met, spreken met, praten tegen, spreken tegen, praten over, spreken over, discussiëren over, manier van spreken, kwaadspreken, mompelen, brabbelen, opgewekt, vrolijk, een opmerking maken over iets,, vloeiend, woordeloos, stil, laat staan, lijzige spreekwijze, contact hebben met, contact opnemen met, verder bespreken, kritiek rondstrooien, een goed gesprek hebben, spreken met, iemand aanspreken over, openhartig spreken, duidelijk maken wat je bedoelt, zijn stem verheffen, menen wat je zegt, lippendienst bewijzen aan, kletsen, babbelen, ouwehoeren, voor zichzelf spreken, loven, roemen, prijzen, kwaadspreken over, duidelijke taal spreken, duidelijke taal gebruiken, goed spreken over, mompelen, prevelen, iets verkeerds zeggen, zachter praten, mompelen, doorzeuren, doordrammen, harder spreken, luider spreken, onophoudelijk praten, over iets doorgaan, bespreken, praten over, eruit flappen, kleinerend spreken over, kwaadspreken over, een goed woordje doen voor, het over iemand hebben, gepraat over het werk, contact hebben met, kwetteren, kakelen, lijzig spreken, kletsen, bazelen, raaskallen, zeveren, uitweiden over, versimpelen, vereenvoudigen, trillend, bevend, tieren, uitvaren, bespreken, behandelen, presentatie, bewondering tonen over iets, overdreven doen, boos zeggen, dissen, afzeiken, beginnen over, , iets opzettelijk doen, beginnen over, manier van spreken, expressie, kletsen, babbelen, zwammen, kraken, krassen, met gebaren communiceren, iemand met meneer aanspreken. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.
Betekenis van het woord hablar
sprekenverbo intransitivo El maestro exigió que el estudiante hablara. |
spreken, pratenverbo intransitivo Hablaron durante muchas horas por teléfono. |
sprekenverbo intransitivo ¿Hablas inglés? |
praten, sprekenverbo intransitivo Me alegro de verte. ¿Podemos hablar? |
spreken, communiceren
Ella sabe cómo hablar. |
bekennen, opbiechten
Después de cuatro horas de interrogatorio, el testigo finalmente habló. |
een lezing geven, een toespraak houden
El embajador hablará en la universidad esta noche. |
vrijuit spreken
¡Exprésate si eso te preocupa! |
babbelen, kletsen
Marcos estaba charlando con sus amigos. |
contact onderhouden, contact houden
¿Ustedes dos todavía están en contacto? |
contact opnemen
Nos podremos en contacto pronto. |
praten met, spreken met, praten tegen, spreken tegen
Ella habla con sus mascotas aunque no puedan responderle. |
praten over, spreken over, discussiëren over
Hablamos sobre la película que acabábamos de ver. |
manier van spreken
Su modo de hablar hacía obvio que ella era de Nueva York. |
kwaadspreken
|
mompelen, brabbelen
Brian había bebido mucho y no paraba de mascullar. |
opgewekt, vrolijk
Eric vive la vida con una actitud despreocupada, importándole poco el dinero o el éxito. |
een opmerking maken over iets,
Él comentó el artículo de periódico. |
vloeiend
Habla tres idiomas con fluidez. |
woordeloos, stil
|
laat staan
No entro en la talla mediana, y mucho menos en la pequeña. |
lijzige spreekwijze
Mucha gente del sur del país tiene una pronunciación lenta. |
contact hebben met, contact opnemen met
¿Has estado en contacto con ella últimamente? |
verder bespreken
Los padres pueden arreglar una reunión con la escuela para discutir más extensamente el tema. |
kritiek rondstrooien(coloquial) (informeel) Te la pasas hablando pestes, pero no te gusta cuando alguien te ataca. |
een goed gesprek hebbenlocución verbal Hablé largo y tendido con un viejo amigo ayer en el mercado. No se habían visto en años y aprovecharon la oportunidad para hablar largo y tendido. Ik had gisteren op de markt een goed gesprek met een oude vriend. Ze hadden elkaar in geen jaren gezien en waren blij dat ze een goed gesprek konden hebben. |
spreken met
Si quieres renovar tu cocina, habla con mi hermano; él lo hizo el año pasado. Ik wil dat je je keuken renoveert, je moet eens spreken met mijn broer, hij heeft dat vorig jaar gedaan. |
iemand aanspreken over
El jefe tuvo una charla con Bill sobre su impuntualidad. De baas sprak Bill aan over zijn chronische traagheid. |
openhartig spreken
El director ejecutivo habló con franqueza: "este negocio necesita renovarse o sufrirá las consecuencias". |
duidelijk maken wat je bedoelt
Nunca más debes hacer eso, ¿hablé claro? |
zijn stem verheffen
A Clive le gusta hacerse oír en las discusiones de la clase. |
menen wat je zegt
¿Realmente piensa lo que dice, o son solo palabras vacías? |
lippendienst bewijzen aan
Obama habló de boca para afuera sobre cerrar Guantánamo, pero todavía no ha hecho nada. |
kletsen, babbelen, ouwehoeren(AR, coloquial) (informeel) No hablamos de nada importante esa noche, solo de bueyes perdidos. |
voor zichzelf spreken(figurado) La causa del accidente habla por sí misma, alguien fue descuidado. |
loven, roemen, prijzen
Trae una excelente recomendación; Don Julio habla muy bien de usted. |
kwaadspreken overlocución verbal No deberías hablar mal de alguien cuando no está presente. |
duidelijke taal spreken, duidelijke taal gebruiken
Habló claro sobre los problemas de igualdad de género. |
goed spreken overlocución verbal Necesitas que tus clientes hablen bien de ti a sus amigos y conocidos. |
mompelen, prevelen
Tim hablaba entre dientes consigo mismo mientras trabajaba. |
iets verkeerds zeggen
|
zachter praten
Mejor hablemos más bajo o vamos a despertar al bebé. |
mompelen
No puedo entender a Lucy cuando habla entre dientes. |
doorzeuren, doordrammen
Me escapé por la puerta de atrás mientras ella hablaba sin cesar. |
harder spreken, luider sprekenlocución verbal Hable más fuerte, desde acá atrás no alcanzamos a escucharlo. |
onophoudelijk praten
|
over iets doorgaanlocución verbal El profesor no paró de hablar del tema a pesar de que muchos alumnos estaban dormidos. |
bespreken, praten over
Hablaron de política durante una hora. |
eruit flappen
"¡No fui yo!", soltó abruptamente Jack a la defensiva. |
kleinerend spreken over
No deberías hablar mal de tu jefe: nunca sabes quién está escuchando. |
kwaadspreken over
|
een goed woordje doen voor
¿Estás solicitando trabajo en esa empresa? Conozco al jefe: le hablaré bien de ti. |
het over iemand hebben
Tenemos que hablar acerca de tu novia. |
gepraat over het werklocución verbal (fuera del trabajo) |
contact hebben met
¿Todavía te mantienes en contacto con tus compañeros del colegio? |
kwetteren, kakelen(figurado) (figuurlijk) No importa de qué hablemos en clase, Joanne siempre empieza a hablar sin parar sobre su vida privada. |
lijzig spreken
Mi abuelo es del campo y habla arrastrando las palabras. |
kletsen, bazelen, raaskallen, zeveren(AR) |
uitweiden overlocución verbal El profesor habló largo y tendido acerca de la historia antigua de Rusia. |
versimpelen, vereenvoudigen
Deberías bajar el nivel de tu presentación para esta audiencia. |
trillend, bevend
María hablaba con la voz temblorosa mientras trataba de no llorar. |
tieren, uitvaren
Edmundo despotricaba contra sus colegas, últimamente lo ponen nervioso. |
bespreken, behandelen
El artículo habla de la pena de muerte. |
presentatielocución nominal femenina (en público) La forma de hablar del candidato necesita mejorar antes del debate. |
bewondering tonen over iets(entusiasmo) ¡Nina se comprometió ayer! Todas las mujeres de la oficina estaban hablando de su anillo. |
overdreven doen
Gary acababa de empezar a salir con alguien y no podía dejar de hablar efusivamente de ella. |
boos zeggen
"¡Déjame en paz!" dijo con el ceño fruncido. |
dissen, afzeiken(slang) Mark siempre habla mal de este lugar, pero yo creo que hacen buenos emparedados. |
beginnen over
Una vez que Dave empieza con política, ¡nunca se calla! |
Matt llegó tarde el viernes a la noche y su mujer no deja de hablar de eso. |
iets opzettelijk doenlocución verbal Hablo en serio cuando digo que eres hermosa. |
beginnen overlocución verbal No hagas que empiece a hablar. ¡Va a despotricar por horas! ⓘEsta oración no es una traducción de la original. Laat hem niet beginnen over politiek. Hij zal tieren voor een uur! |
manier van spreken
Podrías decir que es de clase baja por su manera de hablar. |
expressielocución verbal La ropa que usa habla a las claras de quién es. Met de kleren die ze draagt, maakt ze een duidelijk punt. |
kletsen, babbelen, zwammen(spreektaal) Los dos se sentaron y hablaron por los codos entre ellos durante horas. |
kraken, krassen(figuurlijk) Mónica perdió la voz y habló con un tono áspero durante días. |
met gebaren communiceren
Como el jefe tenía laringitis, tuvo que hablar por señas haciendo un gesto con la cabeza, para dar su aprobación a nuestra propuesta. |
iemand met meneer aanspreken
¡No me digas señor! No soy tan viejo. |
Laten we Spaans leren
Dus nu je meer weet over de betekenis van hablar in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.
Verwante woorden van hablar
Geüpdatete woorden van Spaans
Ken je iets van Spaans
Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.